(9) Om de vereffening van rechten voor het leveren van ondersteunende onlinediensten over de grenzen heen te vergemakkelijken dient het oorsprongslandbeginsel te worden voorgeschreven, wat betreft de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten die van toepassing zijn voor feiten die bij de verstrekking van, de toegang tot of het gebruik van een ondersteunende onlinedienst plaatsvinden.
Onder dit beginsel moet de vereffening vallen van alle rechten die nodig zijn om een omroeporganisatie in staat te stellen haar programma's aan het publiek mede te delen of beschikbaar te stellen bij het leveren van ondersteunende onlinediensten, met inbegrip van de vereffening van alle auteursrechten en naburige rechten in werken of ander beschermd materiaal die gebruikt worden in programma's, zoals de rechten in fonogrammen of uitvoeringen.
Dit oorsprongslandbeginsel moet uitsluitend gelden voor de relatie tussen rechthebbenden (of entiteiten die rechthebbenden vertegenwoordigen, zoals organisaties voor collectief beheer) en omroeporganisaties, en uitsluitend voor de levering van, de toegang tot of het gebruik van een ondersteunende onlinedienst.
Het oorsprongslandbeginsel mag niet gelden voor iedere volgende mededeling aan het publiek van werken of andere beschermde materialen of iedere daaropvolgende beschikbaarstelling aan het publiek, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat zij voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, noch voor een daaropvolgende reproductie van de werken die of het andere beschermde materiaal dat vervat is in de ondersteunende onlinedienst.
- = -
(10) Gezien de specifieke kenmerken van de financierings- en licentiemechanismen voor bepaalde audiovisuele werken, die vaak gebaseerd zijn op exclusieve territoriale licenties, is het passend, wat televisieprogramma's betreft, het toepassingsgebied van het in deze richtlijn vervatte oorsprongslandbeginsel te beperken tot bepaalde categorieën programma's. Tot die categorieën moeten nieuws- en actualiteitenprogramma's behoren alsook de eigen producties van een omroeporganisatie die uitsluitend door haarzelf gefinancierd zijn, ook indien de fondsen die de omroeporganisatie daarvoor gebruikt afkomstig kunnen zijn uit overheidsmiddelen.
Voor de toepassing van deze richtlijn moet onder "eigen producties" van omroeporganisaties worden verstaan producties die worden uitgevoerd door een omroeporganisatie met gebruikmaking van eigen middelen, met uitzondering van producties die in opdracht van de omroeporganisatie geproduceerd worden door van de omroeporganisatie onafhankelijke producenten, en van coproducties. Om diezelfde redenen mag het oorsprongslandbeginsel niet gelden voor televisie-uitzendingen van sportevenementen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.
Het oorsprongslandbeginsel mag enkel gelden wanneer programma's gebruikt worden voor de eigen ondersteunende onlinediensten van de omroeporganisatie.
Het mag niet van toepassing zijn op het in licentie geven van eigen producties van een omroeporganisatie aan derden, waaronder andere omroeporganisaties. Het oorsprongslandbeginsel mag de vrijheid van rechthebbenden en omroeporganisaties niet aantasten om, in overeenstemming met het Unierecht, beperkingen, waaronder geografische beperkingen, van de exploitatie van hun rechten overeen te komen.
- = -
(15) Om eerste uitzendingen van televisie- en radioprogramma's te kunnen doorgeven moeten exploitanten van doorgiftediensten toestemming verkrijgen van de houders van het exclusieve recht van mededeling aan het publiek van werken of ander beschermd materiaal.
Om rechtszekerheid te verlenen aan de exploitanten van doorgiftediensten en om verschillen in nationaal recht met betrekking tot dergelijke doorgiftediensten te ondervangen, moeten voorschriften gelden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor de doorgifte via de kabel in de zin van Richtlijn 93/83/EEG.
Een van de voorschriften die gelden krachtens die richtlijn is de verplichting dat het recht om een exploitant van een doorgiftedienst toestemming te verlenen dan wel te weigeren wordt uitgeoefend via een organisatie voor collectief beheer.
Op grond van deze regels wordt aan het recht als zodanig om toestemming te verlenen of te weigeren niet geraakt, en wordt uitsluitend de uitoefening van dat recht in bepaalde mate gereguleerd.
De rechthebbenden moeten een passende vergoeding krijgen voor de doorgifte van hun werken en ander beschermd materiaal.
Bij het bepalen van redelijke licentievoorwaarden, met inbegrip van de licentievergoeding, voor een doorgifte overeenkomstig Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), moet onder meer de economische waarde van het gebruik van de rechten in het handelsverkeer, met inbegrip van de aan de doorgiftemiddelen toegewezen waarde, in aanmerking worden genomen.
Dit mag geen afbreuk doen aan de collectieve uitoefening van het recht van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen op een enkele billijke vergoeding voor de mededeling aan het publiek van commerciële fonogrammen, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2006/115/EG, of aan Richtlijn 2014/26/EU, en met name de bepalingen van laatstgenoemde richtlijn die betrekking hebben op rechten van rechthebbenden betreffende de keuze van een organisatie voor collectief beheer.
- = -