search


keyboard_tab Digital Market Act 2022/1925 NL

BG CS DA DE EL EN ES ET FI FR GA HR HU IT LV LT MT NL PL PT RO SK SL SV print pdf

2022/1925 NL cercato: 'verzoeken' . Output generated live by software developed by IusOnDemand srl


expand index verzoeken:


whereas verzoeken:


definitions:


cloud tag: and the number of total unique words without stopwords is: 999

 

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“poortwachter”: een op grond van artikel 3 aangewezen onderneming die kernplatformdiensten aanbiedt;

2)

“kernplatformdienst”: een van de volgende diensten:

a)

onlinetussenhandelsdienst;

b)

onlinezoekmachine;

c)

onlinesocialenetwerkdienst;

d)

videoplatformdienst;

e)

nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst;

f)

besturingssysteem;

g)

webbrowser;

h)

virtuele assistent;

i)

cloudcomputingdienst;

j)

onlineadvertentiedienst, waaronder advertentienetwerken, advertentie-uitwisselingsdiensten en andere advertentietussenhandelsdiensten, aangeboden door een onderneming die een van de in de punten a) tot en met i) genoemde kernplatformdiensten aanbiedt;

3)

“dienst van de informatiemaatschappij”: elke dienst als gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2015/1535;

4)

“digitale sector”: de sector van producten en diensten die worden geleverd door middel van, of via, diensten van de informatiemaatschappij;

5)

“onlinetussenhandelsdienst”: onlinetussenhandelsdienst als gedefinieerd in artikel 2, punt 2), van Verordening (EU) 2019/1150;

6)

“onlinezoekmachine”: een onlinezoekmachine als gedefinieerd in artikel 2, punt 5), van Verordening (EU) 2019/1150;

7)

“onlinesocialenetwerkdienst”: een platform dat eindgebruikers in staat stelt via meerdere apparaten met elkaar in verbinding te treden en te communiceren, inhoud te delen en andere gebruikers en inhoud te ontdekken, met name via chats, posts, video’s en aanbevelingen;

8)

“videoplatformdienst”: een videoplatformdienst als gedefinieerd in artikel 1, lid 1, punt a bis), van Richtlijn 2010/13/EU;

9)

“nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst”: een nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienst als gedefinieerd in artikel 2, punt 7), van Richtlijn (EU) 2018/1972;

10)

“besturingssysteem”: systeemsoftware die de basisfuncties van de hardware of software regelt en softwareapplicaties daarop mogelijk maakt;

11)

“webbrowser”: een softwareapplicatie die eindgebruikers in staat stelt toegang te krijgen tot en te communiceren met webinhoud die wordt gehost op servers die verbonden zijn met netwerken zoals het internet, met inbegrip van standalone-webbrowsers en webbrowsers die zijn geïntegreerd of ingebed in software of iets soortgelijks;

12)

“virtuele assistent”: een software die verzoeken, taken of vragen kan verwerken, met inbegrip van die welke gebaseerd zijn op auditieve, visuele of geschreven input, gebaren of bewegingen, en die, op basis van die verzoeken, taken of vragen, toegang biedt tot andere diensten of verbonden fysieke apparaten bestuurt;

13)

“cloudcomputingdienst”: een cloudcomputerdienst als gedefinieerd in artikel 4, punt 19), van Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad (24);

14)

“appstore”: een type onlinetussenhandelsdienst dat gericht is op softwareapplicaties als te verstrekken product of dienst;

15)

“softwareapplicatie”: een digitaal product dat of een digitale dienst die op een besturingssysteem draait;

16)

“betalingsdienst”: een betalingsdienst als gedefinieerd in artikel 4, punt 3), van Richtlijn (EU) 2015/2366;

17)

“technische dienst ter ondersteuning van een betalingsdienst”: een dienst in de zin van artikel 3, punt j), van Richtlijn (EU) 2015/2366;

18)

“betalingssysteem voor in-app-aankopen”: een softwareapplicatie, dienst of gebruikersinterface die de aankoop van digitale inhoud of digitale diensten binnen een softwareapplicatie, met inbegrip van inhoud, abonnementen, functies of functionaliteit, en de betalingen van die aankopen faciliteert;

19)

“identificatiedienst”: een type dienst die samen met of ter ondersteuning van kernplatformdiensten wordt aangeboden en om het even welke soort verificatie van de identiteit van eindgebruikers of zakelijke gebruikers mogelijk maakt, ongeacht de gebruikte technologie;

20)

“eindgebruiker”: elke natuurlijke of rechtspersoon die gebruikmaakt van kernplatformdiensten anders dan als zakelijke gebruiker;

21)

“zakelijke gebruiker”: een natuurlijke of rechtspersoon die in commerciële of professionele hoedanigheid gebruikmaakt van kernplatformdiensten ten behoeve van of in het kader van het aanbieden van goederen of diensten aan eindgebruikers;

22)

“rangschikking”: de relatieve zichtbaarheid die wordt gegeven aan goederen of diensten die worden aangeboden via onlinetussenhandelsdiensten, onlinesocialenetwerkdiensten, videoplatformdiensten of virtuele assistenten, of de relevantie die onlinezoekmachines toekennen aan zoekresultaten, zoals gepresenteerd, georganiseerd of meegedeeld door de ondernemingen die onlinetussenhandelsdiensten, onlinesocialenetwerkdiensten, videoplatformdiensten, virtuele assistenten of onlinezoekmachines aanbieden, ongeacht de voor de presentatie, organisatie of mededeling gebruikte technologische middelen en ongeacht of slechts één resultaat wordt gepresenteerd of meegedeeld;

23)

“zoekresultaten”: elke informatie in welke vorm dan ook, met inbegrip van tekstuele, grafische, gesproken of andere output, die wordt teruggezonden als antwoord op, en gerelateerd aan, een zoekopdracht, ongeacht of de teruggezonden informatie een betaald of onbetaald resultaat is, een rechtstreeks antwoord of een product, dienst of informatie aangeboden in samenhang met, weergegeven naast, of geheel of gedeeltelijk ingebed in de organische resultaten;

24)

“gegevens”: elke digitale weergave van handelingen, feiten of informatie en elke compilatie van dergelijke handelingen, feiten of informatie, ook in de vorm van geluidsopnamen, visuele of audiovisuele opnamen;

25)

“persoonsgegevens”: persoonsgegevens als gedefinieerd in artikel 4, punt 1), van Verordening (EU) 2016/679;

26)

“niet-persoonsgebonden gegevens”: andere gegevens dan persoonsgegevens;

27)

“onderneming”: een entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, met inbegrip van alle verbonden bedrijven of verbonden ondernemingen die een groep vormen door de directe of indirecte zeggenschap over een bedrijf of onderneming door een ander(e);

28)

“zeggenschap”: de mogelijkheid om een beslissende invloed uit te oefenen op een onderneming, in de zin van artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 139/2004;

29)

“interoperabiliteit”: het vermogen om informatie uit te wisselen en de uitgewisselde informatie wederzijds te gebruiken via interfaces en andere oplossingen, zodat alle elementen van hardware of software functioneren met andere hardware of software en met gebruikers, en dat op alle manieren waarop zij bedoeld zijn om te functioneren;

30)

“omzet”: het door een onderneming verkregen bedrag in de zin van artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 139/2004;

31)

“profilering”: profilering als gedefinieerd in artikel 4, punt 4), van Verordening (EU) 2016/679;

32)

“toestemming”: toestemming als gedefinieerd in artikel 4, punt 11), van Verordening (EU) 2016/679;

33)

“nationale rechterlijke instantie”: een rechterlijke instantie van een lidstaat in de zin van artikel 267 VWEU.

HOOFDSTUK II

POORTWACHTERS

Artikel 7

Verplichting voor poortwachters inzake interoperabiliteit van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten

1.   Een poortwachter die nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten aanbiedt welke op grond van artikel 3, lid 9, zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit, zorgt ervoor dat de basisfuncties van zijn nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten interoperabel zijn met de nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten van een andere aanbieder die dergelijke diensten in de Unie verleent of voornemens is dat te doen. Daartoe maakt de poortwachter de nodige technische interfaces of soortgelijke oplossingen met het oog op interoperabiliteit op verzoek en kosteloos beschikbaar.

2.   De poortwachter maakt ten minste de volgende in lid 1 bedoelde basisfuncties interoperabel wanneer hij die functies zelf aan zijn eindgebruikers aanbiedt:

a)

na de opname in het aanwijzingsbesluit op grond van artikel 3, lid 9:

i)

eind-tot-eindtekstberichten tussen twee afzonderlijke eindgebruikers;

ii)

uitwisseling van afbeeldingen, spraakberichten, video’s en andere bijgevoegde bestanden bij eind-tot-eindcommunicatie tussen twee afzonderlijke eindgebruikers;

b)

binnen twee jaar na de aanwijzing:

i)

eind-tot-eindtekstberichten tussen groepen afzonderlijke eindgebruikers;

ii)

uitwisseling van afbeeldingen, spraakberichten, video’s en andere bijgevoegde bestanden bij eind-tot-eindcommunicatie tussen een groepschat en een afzonderlijke eindgebruiker;

c)

binnen vier jaar na de aanwijzing:

i)

eind-tot-eindspraakgesprekken tussen twee afzonderlijke eindgebruikers;

ii)

eind-tot-eindvideogesprekken tussen twee afzonderlijke eindgebruikers;

iii)

eind-tot-eindspraakgesprekken tussen een groepschat en een afzonderlijke eindgebruiker;

iv)

eind-tot-eindvideogesprekken tussen een groepschat en een afzonderlijke eindgebruiker.

3.   Het veiligheidsniveau, met in voorkomend geval eind-tot-eindversleuteling, dat de poortwachter zijn eindgebruikers biedt, is hetzelfde voor alle interoperabele diensten.

4.   De poortwachter publiceert een referentieofferte met daarin de technische details en algemene voorwaarden voor interoperabiliteit met zijn nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten, waaronder de nodige informatie over het veiligheidsniveau en de eind-tot-eindversleuteling. De poortwachter publiceert die referentieofferte binnen de in artikel 3, lid 10, vastgestelde termijn en actualiseert die wanneer nodig.

5.   Na publicatie van de referentieofferte op grond van lid 4, kan elke aanbieder van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten die die diensten in de Unie verleent of voornemens is dat te doen om interoperabiliteit verzoeken met de door de poortwachter aangeboden nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten. Dat verzoek kan alle of een deel van de in lid 2 bedoelde basisfuncties betreffen. De poortwachter geeft binnen drie maanden na ontvangst van een redelijk verzoek tot interoperabiliteit daaraan gehoor door de verzochte basisfuncties operationeel te maken.

6.   Op gemotiveerd verzoek van de poortwachter kan de Commissie bij wijze van uitzondering de nalevingstermijnen uit hoofde van lid 2 of lid 5 verlengen, mits de poortwachter aantoont dat dat noodzakelijk is om effectieve interoperabiliteit te waarborgen en om het noodzakelijke veiligheidsniveau, in voorkomend geval met eind-tot-eindversleuteling, te handhaven.

7.   Het blijft de eindgebruikers van de nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten van de poortwachter en van de verzoekende aanbieder van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten vrijstaan te beslissen of zij al dan niet gebruikmaken van de interoperabele basisfuncties die de poortwachter op grond van lid 1 kan aanbieden.

8.   De poortwachter verzamelt van eindgebruikers alleen de persoonsgegevens die strikt noodzakelijk zijn voor effectieve interoperabiliteit en wisselt alleen die gegevens uit met de aanbieder van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten die om interoperabiliteit verzoekt. Bij het verzamelen en uitwisselen van de persoonsgegevens van eindgebruikers moeten Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn 2002/58/EG volledig in acht worden genomen.

9.   Het wordt de poortwachter niet belet maatregelen — voor zover die strikt noodzakelijk en evenredig zijn — te treffen om ervoor te zorgen dat derde aanbieders van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten die om interoperabiliteit verzoeken de integriteit, veiligheid en privacy van zijn diensten niet in het gedrang brengen, maar hij is wel gehouden dat naar behoren te motiveren.

Artikel 8

Naleving van verplichtingen voor poortwachters

1.   De poortwachter ziet toe op en levert bewijs van de naleving van de bij de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening vastgestelde verplichtingen. De maatregelen die de poortwachter treft om aan die artikelen te voldoen, zijn doeltreffend om de doelstelling van deze verordening en van de desbetreffende verplichting te verwezenlijken. De poortwachter ziet erop toe dat die maatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met het toepasselijke recht, met name Verordening (EU) 2016/679, Richtlijn 2002/58/EG en de wetgeving inzake cyberbeveiliging, consumentenbescherming en productveiligheid, alsook met de toegankelijkheidsvoorschriften.

2.   De Commissie kan, op eigen initiatief of op verzoek van een poortwachter op grond van lid 3 van dit artikel, op grond van artikel 20 een procedure inleiden.

De Commissie kan een uitvoeringshandeling vaststellen waarin zij de maatregelen bepaalt die de betrokken poortwachter moet uitvoeren om daadwerkelijk te voldoen aan de verplichtingen van de artikelen 6 en 7. Binnen zes maanden na inleiding van de procedure op grond van artikel 20 wordt die uitvoeringshandeling volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Wanneer de Commissie op eigen initiatief op grond van artikel 13 een procedure inzake ontduiking inleidt, kunnen die maatregelen de in de artikelen 5, 6 en 7 bedoelde verplichtingen betreffen.

3.   Een poortwachter kan de Commissie verzoeken een proces op gang te brengen om te bepalen of de maatregelen die hij voornemens is uit te voeren of ten uitvoer heeft gelegd teneinde te voldoen aan de artikelen 6 en 7, doeltreffend zijn om in zijn specifieke omstandigheden het doel van de desbetreffende verplichting te verwezenlijken. De Commissie beslist zelf of zij een dergelijk proces al dan niet op gang brengt, en neemt daarbij de beginselen van gelijke behandeling, evenredigheid en goed bestuur in acht.

Het verzoek van de poortwachter bevat een gemotiveerde kennisgeving om toe te lichten welke maatregelen hij voornemens is uit te voeren of ten uitvoer heeft gelegd. Bovendien dient de poortwachter een niet-vertrouwelijke versie van zijn gemotiveerde kennisgeving in die op grond van lid 6 met derden kan worden gedeeld.

4.   De leden 2 en 3 van dit artikel laten de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van de artikelen 29, 30 en 31 onverlet.

5.   Met het oog op de vaststelling van het besluit uit hoofde van lid 2 deelt de Commissie haar voorlopige bevindingen binnen drie maanden na de inleiding van de procedure uit hoofde van artikel 20 mee aan de poortwachter. In haar voorlopige bevindingen licht de Commissie toe welke maatregelen zij overweegt te nemen of welke maatregelen de betrokken poortwachter volgens haar moet nemen om de bezwaren in de voorlopige bevindingen doeltreffend aan te pakken.

6.   Om belanghebbende derden daadwerkelijk in staat te stellen opmerkingen in te dienen, publiceert de Commissie wanneer zij haar voorlopige bevindingen op grond van lid 5 aan de poortwachter meedeelt of zo spoedig mogelijk daarna, een niet-vertrouwelijke samenvatting van de zaak en de maatregelen die zij overweegt te nemen of die de poortwachter volgens haar moet nemen. De Commissie stelt een redelijke termijn vast waarbinnen die opmerkingen moeten worden ingediend.

7.   Bij het specificeren van de maatregelen uit hoofde van lid 2 zorgt de Commissie ervoor dat de maatregelen doeltreffend zijn om de doelstellingen van deze verordening en de desbetreffende verplichting te verwezenlijken, en evenredig zijn in de specifieke omstandigheden van de poortwachter en de betrokken dienst.

8.   Voor het specificeren van de verplichtingen uit hoofde van artikel 6, leden 11 en 12, beoordeelt de Commissie tevens of de voorgenomen of uitgevoerde maatregelen waarborgen dat er geen resterend onevenwicht is tussen de rechten en de plichten van zakelijke gebruikers en of de maatregelen zelf de poortwachter geen voordeel verschaffen dat niet in verhouding staat tot de dienst die hij aan zakelijke gebruikers verleent.

9.   De Commissie kan op verzoek of op eigen initiatief beslissen de procedure op grond van lid 2 te heropenen wanneer:

a)

er een materiële wijziging optreedt in de feiten waarop het besluit berust, of

b)

het besluit berust op onvolledige, onjuiste of misleidende informatie, of

c)

de in het besluit genoemde maatregelen niet doeltreffend zijn.

Artikel 14

Informatieplicht inzake concentraties

1.   Een poortwachter informeert de Commissie over elke voorgenomen concentratie in de zin van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004, wanneer de fuserende entiteiten of de beoogde concentratie kernplatformdiensten of andere diensten in de digitale sector aanbieden, of gegevensverzameling mogelijk maken, ongeacht of die moet worden aangemeld bij de Commissie uit hoofde van die verordening of bij een bevoegde nationale mededingingsautoriteit uit hoofde van nationale concentratieregels.

Een poortwachter informeert de Commissie over een dergelijke concentratie voordat die tot stand wordt gebracht en na de sluiting van de overeenkomst, de aankondiging van het openbaar bod of de verwerving van een zeggenschapsbelang.

2.   De door de poortwachter op grond van lid 1 verstrekte informatie bevat ten minste een beschrijving van de bij de concentratie betrokken ondernemingen, hun jaarlijkse omzet in de Unie en wereldwijd, hun werkterrein, met inbegrip van activiteiten die rechtstreeks met de concentratie verband houden, de transactiewaarde van de overeenkomst of een schatting daarvan, een samenvatting van de concentratie, met inbegrip van de aard en de redenen ervan, en een lijst van de bij de concentratie betrokken lidstaten.

In de informatie van de poortwachter wordt voor alle betrokken kernplatformdiensten respectievelijk ook een beschrijving gegeven van hun jaarlijkse omzet in de Unie, hun aantal jaarlijks actieve zakelijke gebruikers en hun aantal maandelijks actieve eindgebruikers.

3.   Indien na een concentratie als bedoeld in lid 1 van dit artikel extra kernplatformdiensten afzonderlijk voldoen aan de drempels van artikel 3, lid 2, punt b), stelt de betrokken poortwachter de Commissie daarvan binnen twee maanden na de totstandbrenging van de concentratie in kennis en verstrekt hij de Commissie de in artikel 3, lid 2, bedoelde informatie.

4.   De Commissie stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in kennis van alle op grond van lid 1 ontvangen informatie, en publiceert jaarlijks de lijst van overnames waarvan zij op grond van dat lid door poortwachters in kennis is gesteld.

De Commissie houdt rekening met het gerechtvaardigde belang van ondernemingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen de uit hoofde van lid 1 van dit artikel ontvangen informatie gebruiken om de Commissie te verzoeken de concentratie te onderzoeken op grond van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 139/2004.

Artikel 16

Inleiding van een marktonderzoek

1.   Wanneer de Commissie voornemens is een marktonderzoek uit te voeren met het oog op de eventuele vaststelling van besluiten op grond van de artikelen 17, 18 en 19, stelt zij een besluit tot inleiding van een marktonderzoek vast.

2.   Niettegenstaande lid 1 kan de Commissie haar onderzoeksbevoegdheden uit hoofde van deze verordening uitoefenen alvorens op grond van dat lid een marktonderzoek in te leiden.

3.   In het in lid 1 bedoelde besluit wordt het volgende vermeld:

a)

de datum van inleiding van het marktonderzoek;

b)

de beschrijving van de kwestie waarop het marktonderzoek betrekking heeft;

c)

het doel van het marktonderzoek.

4.   De Commissie kan een door haar afgesloten marktonderzoek heropenen indien:

a)

er een materiële wijziging optreedt in de feiten waarop een op grond van artikel 17, 18 of 19 vastgesteld besluit berust, of

b)

het op grond van artikel 17, 18 of 19 vastgesteld besluit berust op onvolledige, onjuiste of misleidende informatie.

5.   De Commissie kan een of meer nationale bevoegde autoriteiten verzoeken haar te helpen bij haar marktonderzoek.

Artikel 21

verzoeken om inlichtingen

1.   Ter vervulling van haar taken uit hoofde van deze verordening kan de Commissie middels een eenvoudig verzoek of bij besluit de ondernemingen en ondernemersverenigingen vragen alle nodige inlichtingen te verstrekken. De Commissie kan, middels een eenvoudig verzoek of bij besluit, ondernemingen ook vragen toegang tot hun data, algoritmen en testinformatie te verschaffen, en uitleg daarover te verstrekken.

2.   Bij het toezenden van een eenvoudig verzoek om inlichtingen aan een onderneming of ondernemersvereniging vermeldt de Commissie de rechtsgrond en het doel van het verzoek, specificeert zij welke inlichtingen vereist zijn en stelt zij de termijn vast waarbinnen de inlichtingen moeten worden verstrekt, alsmede de boeten van artikel 30 die van toepassing zijn op het verstrekken van onvolledige, onjuiste of misleidende inlichtingen of uitleg.

3.   Wanneer de Commissie bij besluit verlangt dat ondernemingen en ondernemersverenigingen inlichtingen verstrekken, vermeldt zij de rechtsgrondslag en het doel van het verzoek, specificeert zij welke inlichtingen vereist zijn en stelt zij de termijn vast waarbinnen de inlichtingen moeten worden verstrekt. Wanneer de Commissie bij besluit verlangt dat ondernemingen toegang verlenen tot data, algoritmen en testinformatie, vermeldt zij het doel van het verzoek en stelt zij de termijn vast waarbinnen toegang moet worden verleend. Het besluit vermeldt ook de boeten van artikel 30 en de dwangsommen van artikel 31 of legt die laatste op. Het besluit vermeldt tevens het recht om bij het Hof van Justitie beroep tegen het besluit in te stellen.

4.   De ondernemingen of ondernemersverenigingen of hun vertegenwoordigers verstrekken de gevraagde inlichtingen namens de betrokken onderneming of ondernemersvereniging. Naar behoren gemachtigde advocaten kunnen de gevraagde inlichtingen namens hun cliënten verstrekken. De cliënten blijven volledig verantwoordelijk indien de verstrekte inlichtingen onvolledig, onjuist of misleidend zijn.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek alle nodige inlichtingen waarover zij beschikken om de haar bij deze verordening opgedragen taken te vervullen.

Artikel 23

Bevoegdheden tot het verrichten van inspecties

1.   Ter vervulling van haar taken uit hoofde van deze verordening kan de Commissie alle noodzakelijke inspecties in een onderneming of ondernemersvereniging verrichten.

2.   De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen beschikken over de volgende bevoegdheden:

a)

betreden van alle ruimten, terreinen en vervoermiddelen van ondernemingen en ondernemersverenigingen;

b)

controleren van de boeken en andere bescheiden betreffende het bedrijf, ongeacht de aard van de drager;

c)

maken of verkrijgen van afschriften of uittreksels, in welke vorm dan ook, van die boeken en bescheiden;

d)

verlangen dat de onderneming of ondernemersvereniging toegang verschaft tot en uitleg geeft over haar organisatie, werking, IT-systemen, algoritmen, gegevensverwerking en zakelijke praktijken, en met technische middelen opnemen of documenteren van de gegeven toelichtingen;

e)

verzegelen van lokalen en boeken of bescheiden van de onderneming voor de duur van, en voor zover nodig voor, de inspectie;

f)

vragen dat vertegenwoordigers of personeelsleden van de betrokken onderneming of ondernemersvereniging toelichting verschaffen bij feiten of documenten die verband houden met het voorwerp en het doel van de inspectie, en met technische middelen opnemen van hun antwoorden;

3.   Voor het verrichten van inspecties kan de Commissie de hulp inroepen van op grond van artikel 26, lid 2, door haar aangestelde auditoren of deskundigen, alsmede van de nationale bevoegde autoriteit die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht.

4.   Tijdens inspecties kunnen de Commissie, de door haar aangestelde auditoren of deskundigen, alsmede de nationale bevoegde autoriteit die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, van de onderneming of ondernemersvereniging verlangen dat die toegang verschaft tot en uitleg geeft over haar organisatie, werking, IT-systemen, algoritmen, gegevensverwerking en zakelijke gedragingen. De Commissie en de door haar aangestelde auditoren of deskundigen, alsmede de nationale bevoegde autoriteit die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, kunnen vragen stellen aan alle vertegenwoordigers of personeelsleden.

5.   De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke machtiging waarin het voorwerp en het doel van de inspectie worden vermeld, alsook de boeten van artikel 30 die van toepassing zijn ingeval de gevraagde boeken of andere bescheiden in verband met het bedrijf niet volledig worden overgelegd of de antwoorden op de uit hoofde van de leden 2 en 4 van dit artikel gestelde vragen onjuist of misleidend zijn. De Commissie stelt de nationale bevoegde autoriteit die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, geruime tijd vóór de inspectie daarvan in kennis.

6.   Wanneer de Commissie bij besluit een inspectie gelast, zijn de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen verplicht zich aan die inspectie te onderwerpen. In dat besluit wordt vermeld wat het voorwerp en het doel van de inspectie ter plaatse zijn en op welke datum de inspectie aanvangt, en wordt gewezen op de boeten en dwangsommen van respectievelijk artikel 30 en artikel 31, alsook op het recht om bij het Hof van Justitie beroep tegen dat besluit in te stellen.

7.   De functionarissen van de nationale bevoegde autoriteit die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft in de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht en de door de bevoegde autoriteit gemachtigde of aangestelde personen verlenen op verzoek van die autoriteit of van de Commissie actief bijstand aan de functionarissen en andere begeleidende personen die door de Commissie zijn gemachtigd. Daartoe beschikken zij over de in de leden 2 en 4 van dit artikel genoemde bevoegdheden.

8.   Wanneer de door de Commissie gemachtigde functionarissen en andere begeleidende personen vaststellen dat een onderneming of ondernemersvereniging zich tegen een op grond van dit artikel gelaste inspectie verzet, verleent de betrokken lidstaat hun de nodige bijstand om hen in staat te stellen hun inspectie te verrichten, zo nodig door een beroep te doen op de politie of een gelijkwaardige handhavingsautoriteit.

9.   Indien de nationale regels voorschrijven dat voor de in lid 8 van dit artikel bedoelde bijstand de toestemming van een rechterlijke instantie is vereist, dienen de Commissie of de nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft, dan wel de door die autoriteiten gemachtigde functionarissen daarom te vragen. Die toestemming kan ook bij wijze van voorzorgsmaatregel worden gevraagd.

10.   Wanneer wordt verzocht om toestemming zoals bedoeld in lid 9 van dit artikel, toetst de nationale rechterlijke instantie het besluit van de Commissie op zijn echtheid en gaat zij na of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn noch buitensporig in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. Bij de toetsing van de evenredigheid van de dwangmaatregelen kan de nationale rechterlijke instantie de Commissie rechtstreeks of via de nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft, om nadere uitleg verzoeken, met name over de redenen die de Commissie heeft om aan te nemen dat inbreuk is gepleegd op deze verordening, alsook over de ernst van de vermeende inbreuk en over de aard van de betrokkenheid van de betreffende onderneming. De nationale rechterlijke instantie mag evenwel niet in twijfel trekken dat de inspectie noodzakelijk is, noch gegevens uit het dossier van de Commissie verlangen. Alleen het Hof van Justitie kan het besluit van de Commissie op zijn rechtmatigheid toetsen.

Artikel 32

Verjaringstermijnen voor de oplegging van sancties

1.   Voor de bij de artikelen 30 en 31 aan de Commissie verleende bevoegdheden geldt een verjaringstermijn van vijf jaar.

2.   De verjaringstermijn gaat in op de dag waarop de inbreuk heeft plaatsgevonden. Bij voortdurende of herhaalde inbreuken gaat de verjaringstermijn echter pas in op de dag waarop de inbreuk is beëindigd.

3.   De verjaring voor de oplegging van geldboeten en dwangsommen wordt gestuit door elke handeling van de Commissie met het oog op een marktonderzoek of de vervolging van de inbreuk. De stuiting van de verjaring treedt in op de dag waarop van de handeling kennis wordt gegeven aan ten minste één onderneming of ondernemersvereniging die aan de inbreuk heeft deelgenomen. Handelingen die de verjaring stuiten, zijn met name:

a)

verzoeken van de Commissie om inlichtingen;

b)

een door de Commissie aan haar functionarissen verstrekte schriftelijke opdracht tot inspectie;

c)

de inleiding van een procedure door de Commissie op grond van artikel 20.

4.   Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. De verjaring treedt echter ten laatste in op de dag waarop een termijn gelijk aan tweemaal de verjaringstermijn is verstreken zonder dat de Commissie een geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Die termijn wordt verlengd met de periode gedurende welke de verjaring op grond van lid 5 wordt geschorst.

5.   De verjaring ter zake van de oplegging van geldboeten en dwangsommen wordt geschorst zolang het besluit van de Commissie bij het Hof van Justitie aanhangig is.

Artikel 38

Samenwerking en coördinatie met de nationale bevoegde autoriteiten die de concurrentieregels handhaven

1.   De Commissie en de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaten die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaven, werken samen en informeren elkaar over hun respectieve handhavingsmaatregelen via het Europees Mededingingsnetwerk (ECN). Zij zijn bevoegd om elkaar informatie te verstrekken over alle feitelijke of juridische aangelegenheden, ook als het vertrouwelijke informatie betreft. Indien de bevoegde autoriteit geen lid is van het ECN, treft de Commissie de nodige regelingen voor samenwerking en informatie-uitwisseling over zaken betreffende de handhaving van deze verordening en de handhaving van de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels van die autoriteiten. De Commissie kan dergelijke regelingen vastleggen in een uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 46, lid 1, punt l).

2.   Indien een nationale bevoegde autoriteit van een lidstaat die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft, voornemens is op basis van in artikel 1, lid 6, bedoelde nationale regels een onderzoek in te stellen naar poortwachters, stelt zij de Commissie schriftelijk in kennis van de eerste formele onderzoeksmaatregel voordat of onmiddellijk nadat die maatregel wordt genomen. Die informatie kan tevens ter beschikking worden gesteld van de nationale bevoegde autoriteiten die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels van de andere lidstaten handhaven.

3.   Indien een nationale bevoegde autoriteit van een lidstaat die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft, voornemens is op basis van in artikel 1, lid 6, bedoelde nationale regels verplichtingen aan poortwachters op te leggen, stelt zij de Commissie uiterlijk 30 dagen voor de vaststelling ervan in kennis van de ontwerpmaatregel, met vermelding van de redenen voor de maatregel. In het geval van voorlopige maatregelen deelt de nationale bevoegde autoriteit van een lidstaat die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft, de voorgenomen ontwerpmaatregelen zo spoedig mogelijk, en uiterlijk onmiddellijk na de vaststelling van de maatregelen, mee aan de Commissie. Die informatie kan tevens ter beschikking worden gesteld van de nationale bevoegde autoriteiten die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels van de andere lidstaten handhaven.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde informatiemechanismen zijn niet van toepassing op besluiten die op grond van de nationale concentratieregels worden overwogen.

5.   Op grond van de leden 1, 2 en 3 van dit artikel uitgewisselde informatie wordt uitsluitend uitgewisseld en gebruikt met het oog op de coördinatie van de handhaving van deze verordening en de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels.

6.   De Commissie kan de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaten die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaven, verzoeken steun te verlenen aan haar marktonderzoeken op grond van deze verordening.

7.   Indien het nationale recht een nationale bevoegde autoriteit van de lidstaten die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaaft, daartoe competentie en onderzoeksbevoegdheden verleent, kan zij op eigen initiatief onderzoek instellen naar mogelijke niet-naleving van de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening op haar grondgebied. Alvorens een eerste formele onderzoeksmaatregel te nemen, stelt die autoriteit de Commissie daarvan schriftelijk in kennis.

De inleiding van een procedure door de Commissie op grond van artikel 20 ontneemt de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaten die de in artikel 1, lid 6, bedoelde regels handhaven, de mogelijkheid om een dergelijk onderzoek in te stellen of beëindigt het als het reeds loopt. Die autoriteiten brengen verslag uit aan de Commissie over de bevindingen van dat onderzoek teneinde de Commissie te ondersteunen in haar rol als enige handhaver van deze verordening.

Artikel 39

Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties

1.   In procedures voor de toepassing van deze verordening kunnen de nationale rechterlijke instanties de Commissie verzoeken hen informatie waarover zij beschikt te verschaffen of advies te verstrekken over kwesties in verband met de toepassing van deze verordening.

2.   De lidstaten zenden de Commissie een afschrift toe van schriftelijke uitspraken van nationale rechterlijke instanties met betrekking tot de toepassing van deze verordening. Dat afschrift wordt onverwijld toegezonden nadat de volledige schriftelijke uitspraak aan de partijen ter kennis is gebracht.

3.   Indien de coherente toepassing van deze verordening dat vereist, kan de Commissie op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen indienen bij de nationale rechterlijke instanties. Met toestemming van de betrokken rechterlijke instantie kan zij ook mondelinge opmerkingen maken.

4.   Alleen met het oog op de formulering van haar opmerkingen kan de Commissie de betrokken nationale rechterlijke instantie verzoeken om haar alle voor de beoordeling van de zaak noodzakelijke stukken toe te zenden of te doen toezenden.

5.   De nationale rechterlijke instanties wijzen geen beslissingen die in strijd zijn met een door de Commissie uit hoofde van deze verordening vastgesteld besluit. Ook moeten zij vermijden beslissingen te wijzen die in strijd zouden zijn met een door de Commissie overwogen besluit in een uit hoofde van deze verordening door haar ingeleide procedure. Te dien einde kan de nationale rechterlijke instantie de afweging maken of het nodig is haar procedure te schorsen. Dat laat de mogelijkheid voor nationale rechterlijke instanties om uit hoofde van artikel 267 VWEU een prejudiciële beslissing te vragen onverlet.

Artikel 41

Verzoek om een marktonderzoek

1.   Drie of meer lidstaten kunnen de Commissie verzoeken een marktonderzoek te openen op grond van artikel 17, omdat zij van mening zijn dat er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat een onderneming als poortwachter moet worden aangewezen.

2.   Een of meer lidstaten kunnen de Commissie verzoeken een marktonderzoek te openen op grond van artikel 18, omdat zij van mening zijn dat er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat een poortwachter systematisch inbreuk heeft gemaakt op een of meer van de in de artikelen 5, 6 en 7 vastgelegde verplichtingen en zijn poortwachterspositie met betrekking tot de vereisten uit hoofde van artikel 3, lid 1, heeft gehandhaafd, versterkt of uitgebreid.

3.   Drie of meer lidstaten kunnen de Commissie verzoeken een marktonderzoek te verrichten op grond van artikel 19, omdat zij van mening zijn dat er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat:

a)

een of meer diensten in de digitale sector moeten worden toegevoegd aan de lijst van kernplatformdiensten als bedoeld in artikel 2, punt 2), of

b)

een of meer praktijken niet doeltreffend worden aangepakt door deze verordening, en de betwistbaarheid van kernplatformdiensten kunnen beperken of mogelijkerwijs oneerlijk zijn.

4.   De lidstaten leggen bewijsstukken over ter ondersteuning van hun verzoeken op grond van de leden 1, 2 en 3. Voor verzoeken op grond van lid 3 kunnen de bewijsstukken informatie omvatten over nieuwe aanbiedingen van producten, diensten, software of kenmerken die aanleiding geven tot bezorgdheid met betrekking tot betwistbaarheid of eerlijkheid, ongeacht of die worden gedaan in het kader van bestaande kernplatformdiensten of anderszins.

5.   Binnen vier maanden na ontvangst van een verzoek op grond van dit artikel onderzoekt de Commissie of er redelijke gronden zijn om een marktonderzoek te openen op grond van lid 1, lid 2 of lid 3. De Commissie maakt de resultaten van haar beoordeling bekend.

Artikel 46

Uitvoeringsbepalingen

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met gedetailleerde regelingen voor de toepassing van het volgende:

a)

de vorm, inhoud en andere bijzonderheden van kennisgevingen en indieningen op grond van artikel 3;

b)

de vorm, inhoud en andere bijzonderheden van de technische maatregelen die poortwachters treffen om te voldoen aan artikel 5, 6 of 7;

c)

operationele en technische regelingen met het oog op de totstandbrenging van interoperabiliteit van nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiediensten op grond van artikel 7;

d)

de vorm, inhoud en andere bijzonderheden van het met redenen omklede verzoek op grond van artikel 8, lid 3;

e)

de vorm, inhoud en andere bijzonderheden van de met redenen omklede verzoeken op grond van de artikelen 9 en 10;

f)

de vorm, inhoud en andere bijzonderheden van de verplichte verslaglegging ingediend op grond van artikel 11;

g)

de methode en procedure voor de geaudite beschrijving van de technieken die worden gebruikt voor de profilering van consumenten, als bedoeld in artikel 15, lid 1; bij het opstellen van een ontwerpuitvoeringshandeling ter zake raadpleegt de Commissie de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en kan zij het Europees Comité voor gegevensbescherming, het maatschappelijk middenveld en andere relevante deskundigen raadplegen;

h)

de vorm, inhoud en andere bijzonderheden van kennisgevingen en indieningen op grond van de artikelen 14 en 15;

i)

de praktische regelingen voor de procedures betreffende marktonderzoeken op grond van de artikelen 17, 18 en 19, en procedures op grond van de artikelen 24, 25 en 29;

j)

de praktische regelingen van het in artikel 34 bedoelde recht om te worden gehoord;

k)

de praktische regelingen van de in artikel 34 bedoelde voorwaarden van inzageverlening;

l)

de praktische regelingen voor de samenwerking en coördinatie tussen de Commissie en de nationale autoriteiten als bedoeld in de artikelen 37 en 38, en

m)

de praktische regelingen voor de berekening en de verlenging van de termijnen.

2.   De in dit artikel, lid 1, punten a) tot en met k) en m), bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

De in dit artikel, lid 1, punt l), bedoelde uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 50, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Alvorens een uitvoeringshandeling op grond van lid 1 vast te stellen, maakt de Commissie het ontwerp daarvan bekend en verzoekt zij alle belanghebbende partijen haar hun opmerkingen te doen toekomen binnen de termijn die zij vaststelt en die niet korter mag zijn dan een maand.


whereas









keyboard_arrow_down