search


keyboard_tab EIDAS 2014/0910 NL

BG CS DA DE EL EN ES ET FI FR GA HR HU IT LV LT MT NL PL PT RO SK SL SV print pdf

2014/0910 NL cercato: 'goed' . Output generated live by software developed by IusOnDemand srl


just index goed:


whereas goed:


definitions:


cloud tag: and the number of total unique words without stopwords is: 276

 

Artikel 1

Onderwerp

Met het oog op het goede functioneren van de interne markt, en daarbij strevend naar een adequaat niveau van veiligheid van elektronische identificatiemiddelen en vertrouwensdiensten, worden bij deze verordening:

a)

de voorwaarden vastgesteld waaronder lidstaten elektronische identificatiemiddelen van natuurlijke personen en rechtspersonen erkennen die onder een aangemeld stelsel voor elektronische identificatie van een andere lidstaat vallen,

b)

regels vastgesteld voor vertrouwensdiensten, met name voor elektronische transacties, en

c)

een juridisch kader vastgesteld voor elektronische handtekeningen, elektronische zegels, elektronische tijdstempels, elektronische documenten, diensten voor elektronisch aangetekende bezorging en certificatendiensten voor websiteauthenticatie.

Artikel 12

Samenwerking en interoperabiliteit

1.   De krachtens artikel 9, lid 1, aangemelde nationale stelsels voor elektronische identificatie zijn interoperabel.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt een interoperabiliteitskader opgezet.

3.   Het interoperabiliteitskader voldoet aan de volgende criteria:

a)

het is erop gericht technologieneutraal te zijn en discrimineert niet tussen specifieke nationale technische oplossingen voor elektronische identificatie binnen de lidstaat;

b)

het volgt, zo mogelijk, Europese en internationale normen;

c)

het bevordert de toepassing van het beginsel van privacy by design; en

d)

het waarborgt dat persoonsgegevens overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG worden verwerkt.

4.   Het interoperabiliteitskader bestaat uit:

a)

een vermelding van de technische minimumeisen met betrekking tot de betrouwbaarheidsniveaus van artikel 8;

b)

het relateren van nationale betrouwbaarheidsniveaus van aangemelde stelsels voor elektronische identificatie aan de betrouwbaarheidsniveaus volgens artikel 8;

c)

een verwijzing naar technische minimumeisen voor interoperabiliteit;

d)

een verwijzing naar een minimaal pakket persoonsidentificatiegegevens die een natuurlijke of rechtspersoon op unieke wijze vertegenwoordigen, beschikbaar vanaf stelsels voor elektronische identificatie;

e)

procedureregels;

f)

regelingen voor geschillenbeslechting; en

g)

gemeenschappelijke operationele veiligheidsnormen.

5.   De lidstaten werken op onderstaande gebieden samen:

a)

de interoperabiliteit van de uit hoofde van artikel 9, lid 1, aangemelde stelsels voor elektronische identificatie en de stelsels voor elektronische identificatie die de lidstaten voornemens zijn aan te melden; en

b)

de veiligheid van de stelsels voor elektronische identificatie.

6.   De samenwerking tussen de lidstaten bestaat uit:

a)

de uitwisseling van informatie, ervaring en goede werkwijzen wat betreft stelsels voor elektronische identificatie en in het bijzonder wat betreft de technische vereisten inzake het niveau van interoperabiliteit en betrouwbaarheid;

b)

de uitwisseling van informatie, ervaring en goede werkwijzen wat betreft het werken met betrouwbaarheidsniveaus van stelsels voor elektronische identificatie volgens artikel 8;

c)

onderlinge evaluatie van stelsels voor elektronische identificatie die onder deze verordening vallen; en

d)

onderzoek naar ontwikkelingen ter zake in de sector van de elektronische identificatie.

7.   De Commissie stelt uiterlijk op 18 maart 2015, door middel van uitvoeringshandelingen, de nodige procedurele voorschriften vast om de in lid 5 en lid 6 bedoelde samenwerking tussen de lidstaten te vergemakkelijken teneinde een hoog op het risiconiveau afgestemde niveau van vertrouwen en veiligheid te waarborgen.

8.   De Commissie stelt uiterlijk op 18 september 2015, volgens de criteria in lid 3 en met inachtneming van de resultaten van de samenwerking tussen de lidstaten, uitvoeringshandelingen vast aangaande het lid 4 uitgewerkte interoperabiliteitskader ten behoeve van de vaststelling van eenduidige voorwaarden ter uitvoering van de in lid 1 bedoelde verplichting.

9.   De in de leden 7 en 8 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 48, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK III

VERTROUWENSDIENSTEN

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 13

Aansprakelijkheid en bewijslast

1.   Onverminderd lid 2 zijn verleners van vertrouwensdiensten aansprakelijk voor opzettelijk of uit onachtzaamheid toegebrachte schade aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die is te wijten aan een verzuim de verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te leven.

De bewijslast voor het aantonen van opzet of nalatigheid van een niet gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten ligt bij de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die zich op de in de eerste alinea 1 bedoelde schade beroept.

De opzet of nalatigheid van een gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten wordt vermoed tenzij die gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten bewijst dat in de eerste alinea bedoelde schade is ontstaan zonder dat er sprake was van opzet of nalatigheid van die gekwalificeerde verlener van vertrouwensdiensten.

2.   Indien verleners van vertrouwensdiensten hun klanten van te voren goed informeren over de beperkingen bij het gebruik van de aangeboden diensten en als deze beperkingen voor derden herkenbaar zijn, zijn verleners van vertrouwensdiensten niet aansprakelijk voor schade die ontstaat door gebruikmaking van diensten die de aangegeven beperkingen overschrijden.

3.   De leden 1 en 2 worden toegepast volgens de nationale voorschriften inzake aansprakelijkheid.

Artikel 18

Wederzijdse bijstand

1.   Toezichthoudende organen moeten samenwerken met het oog op de uitwisseling van goede praktijken.

Een toezichthoudend orgaan verleent een ander toezichthoudend orgaan bij ontvangst van diens gemotiveerd verzoek bijstand, zodat de activiteiten van toezichthoudende organen op consistente wijze kunnen worden uitgevoerd. Wederzijdse bijstand kan in het bijzonder betrekking hebben op informatieverzoeken en toezichthoudende maatregelen, zoals verzoeken om inspecties uit te voeren in verband met de conformiteitsbeoordelingsverslagen bedoeld in de artikelen 20 en 21.

2.   Een toezichthoudend orgaan tot welk een verzoek om bijstand wordt gericht, mag dat verzoek om alle onderstaande redenen weigeren:

a)

het toezichthoudend orgaan is niet bevoegd om de gevraagde bijstand te leveren;

b)

de gevraagde bijstand staat niet in verhouding tot de toezichthoudende activiteiten van het toezichthoudend orgaan, uitgevoerd overeenkomstig artikel 17;

c)

het aanbieden van de gevraagde bijstand zou onverenigbaar zijn met deze verordening.

3.   Indien van toepassing kunnen lidstaten hun toezichthoudende organen toestaan gezamenlijke onderzoeken uit te voeren waarbij personeelsleden van toezichthoudende organen van andere lidstaten betrokken zijn. De regelingen en procedures voor dergelijke gezamenlijke acties worden door de betrokken lidstaten overeenkomstig hun wetgeving overeengekomen en vastgelegd.


whereas









keyboard_arrow_down